maandag 14 september 2015

In de kring

De heenreis
Ik sta op het perron. Veel te vroeg. De bankjes zijn vochtig. Ik ga toch maar zitten. Terwijl ik het vocht langzaam mijn kleren in voel trekken kijk ik nog een keer in mijn tas. Heb ik alles? Sleutels, telefoon (leeg), een pen (ook leeg), nu al geplette boterhammen (zonder beleg want daar had ik geen tijd meer voor), een kam, maandverband (waarom valt dat altijd uit je tas in het bijzijn van anderen en niet die pen bijvoorbeeld?), een verfrommeld zakdoekje met een uitgespuugd stukje leverworst van de slager erin (want dat lust mijn kind helemaal niet, maar dat durfden we niet te zeggen) en mijn treinkaartje (want ik ga nooit met de trein dus de hele invoering van de Ov-chipkaart is langs mij heen gegaan). Waar is mijn deodorant? Van het idee begin ik spontaan te zweten.  En kauwgom?  Ook vergeten. Ik adem in mijn hand en snuif het meteen weer op. Ik ruik niets, maar dat zal wel niet kloppen. Heb ik knoflook gegeten gisteren?
Een sneltrein dendert voorbij. Ik kan er nog steeds niet tegen. Het geweld waarmee zo'n ding voorbij raast. Eigenlijk is het toch raar dat er geen hekken zijn op een perron? Ik kijk naar het bord waarop staat 'lopen langs het spoor, levensgevaarlijk'. Het stukje 'lijk' is met hoofdletters en vetgedrukt geschreven. Ik kan het beter niet lezen. Want voordat ik het weet denk ik aan hoe dat eigenlijk gaat als je onder de trein komt. Wat voor geluid hoor je dan? En wat is er dan over van je lichaam? Stop. Ik kijk om me heen of er geen mensen rondlopen die verdacht dichtbij de rand van het perron staan. Sinds we hier wonen is dat een gewoonte geworden.

In de trein zit ik tegenover een meisje met hoge hakken dat mijn aanwezigheid niet lijkt op te merken. Ze praat hardop in haar telefoon en pauzeert soms even om een slokje te nemen uit haar roze Wicky pakje. Het gesprek lijkt niet bedoeld om even iets door te geven of te vragen. Het lijkt een eindeloze verbinding tussen twee mensen die elkaar eigenlijk ook niet zoveel te melden hebben, maar toch iets moeten doen om de tijd door te komen. Wanneer de trein schudt knijp ik mijn billen samen in een poging contact tussen mijn en haar knie te voorkomen. Ik zoek een punt om naar te kijken zonder oogcontact te maken met de meneer schuin tegenover mij of duizelig te worden van de lange stenen wal waar we langs rijden.  Een boek, dat ben ik dus ook vergeten mee te nemen. Aandachtig bestuur ik het patroon van de vloer en hoop dat we er bijna zijn.

Welkom
Een half uur te vroeg arriveer ik bij het opleidingsinstituut. Zal ik al naar binnen gaan? Nee. Beelden van een volle kantine met mensen die ik niet ken en zoekende blikken van onbekenden om een praatje te beginnen doemen op. Ik loop voor de tweede keer door de winkelstraat. De winkels zijn nog dicht. Ik tuur door etalageramen. Het is ook maar een houding, want eigenlijk kijk ik niet echt. Ik denk aan hoe laat het is en of ik al naar binnen zal gaan en wie er vandaag allemaal zullen komen.
Ik ruik pies en zie dan pas het hoekje waar ik in sta.

Als ik de trap oploop komen de geluiden van stemmen en koffiemachines op me af. Ik zie in de verte het halletje. Als ik daar doorheen loop ben ik er. Ik ga eerst nog maar even naar de wc. Niet kijken in de spiegel. Bewaar het beeld dat je vanmorgen van jezelf had voordat je de deur uitstapte. Zeg tegen jezelf: "Ik ben een volwassen vrouw en ik vind nascholingsdagen leuk." Adem in, adem uit. Het is helemaal goed zoals het is. Dit wordt een fijne dag. Mijn ooglid trilt en als ik over de drempel van de wc stap, zwikt mijn enkel.

Ik sta er nu middenin en glimlach maar wat. Gelukkig heb ik een tas om vast te houden en een glas water. Mensen lachen, leggen een hand op elkaars schouder. Ze lijken op hun gemak. Ik heb een pilaar gevonden om tegenaan te staan. Er hangen briefjes aan waar ik naar kan kijken.

We zijn met zes deelnemers en zitten in de kring. "Fijn," zeggen mijn medecursisten. 'Spannend,' denk ik stilletjes. Ik zet mijn beide voeten op de grond en probeer mijn wortels te voelen. Ze zijn er geloof ik niet vandaag. Misschien moet ik even hardop zuchten. Dat helpt, maar nou ja, misschien beter om dat niet te doen zo aan het begin. Ik denk aan mijn kinderen. Ondertussen scan ik mijn buurvrouw. Met wie zou ik wel willen uitwisselen vandaag? Ik kijk naar de docent. Ziet ze mij? We gaan toch geen voorstelrondje doen? Ik ben nu alweer de naam van mijn buurman vergeten. We gaan wél een voorstelrondje doen. Zal ik dan alleen mijn voornaam noemen of ook mijn achternaam?
En is leeftijd belangrijk? Ik ga niet als eerste. O, dat denken de anderen ook.
Die sierlijke vrouw vertelt wel heel veel. Dat ga ik dus niet doen. Wat is eigenlijk mijn motivatie? Zou vandaag de groene container worden opgehaald?
We zijn begonnen.

Pauze
Ik haal mijn weer opgeladen telefoon op bij het secretariaat. Zes oproepen gemist. Beelden van kinderen met afgebroken tanden en koortsige hoofden doemen op. Ik ren naar buiten en luister mijn voicemail af. Niet school, maar mijn moeders stem vraagt vertwijfeld of ze me nu wel of niet aan de lijn heeft en zegt dat dit nu al de vierde keer is dat ze belt. Ze vraagt voor de zekerheid of ik er echt niet ben en belooft dat ze het straks nog een keer zal proberen en dat ze het graag even wil hebben over Kerst dit jaar.

Het einde van de dag.
De docent nodigt iedereen uit om te vertellen wat de dag heeft gebracht. Ze schrijft de woorden van de anderen op. Woorden als 'stil', 'waardevol' en 'vertrouwen' vullen de ruimte. Sommige cursisten ontvangen lovende woorden over hun moed die ze hebben laten zien vandaag. Anderen krijgen een kort knikje. Zo gaat dat in een groep weet ik inmiddels. Ik doe mijn best om te luisteren en probeer ondertussen om net zulke goede woorden te vinden. Liever anders dan de woorden die al genoemd zijn natuurlijk. Treffend, ja, dat moeten ze zijn. En authentiek. Dan ben ik aan de beurt. Er knijpt iets in mijn keel. Ik glimlach. Dat is al iets. Ik doe mijn mond vast een beetje open zodat de woorden kunnen komen. Maar dan gaat de docent verzitten, schraapt haar keel en vertelt hoe zij terugkijkt op de dag. Ze vraagt ons het evaluatieformulier in te vullen, bedankt ons voor onze deelname en wenst ons een goede reis naar huis.
Mijn adem stokt. Even twijfel ik. Ik was toch nog niet geweest?
Ik kijk om me heen, de andere staren voor zich uit. Zouden ze het niet doorhebben? Niemand zegt iets. Waarom zeg ik zelf niets? Zes mensen staan op en beginnen hun spullen in te pakken. Ik blijf zitten. Er valt iets zwaars op me.


Ik vul het evaluatieformulier in en schrijf op dat ik een fantastische dag heb gehad.
Dan trek ik mijn jas aan en loop voorbij mensen die elkaar omhelzen en lachen en lieve dingen zeggen. De schuifdeur opent lang voordat ik er ben. Hij heeft mij al opgemerkt. Ik aarzel, neem een hap lucht en stap dan naar buiten om te verdwijnen in de mensenmassa op straat.










zondag 16 augustus 2015

Lopende band

"Wat voor appels zijn dit?" vraagt het meisje achter de kassa. De man staart naar haar en zegt niets. De kassière kleurt rood. Het lijkt nu pas tot haar door te dringen dat ze met een bewoner van één van de instellingen in het dorp te maken heeft die het antwoord op deze vraag hoogstwaarschijnlijk niet heeft. Achter hem staat een man die zijn vingers steeds weer opnieuw langs de lopende band laat glijden. Ondertussen kijkt hij naar zijn schoenen. Zijn schouders heeft hij zo hoog opgetrokken dat je zijn hoofd bijna niet ziet. Het hangt naar beneden. Ik vermoed dat hij ook geen antwoord zal geven.
Twee kinderen maken ruzie in de speelhoek.
Dat zijn toch niet die van mij he?
Geïrriteerd constateer ik dat ik weer eens de verkeerde rij heb gekozen.
De kassière kijkt vragend om zich heen terwijl de man onafgebroken naar haar blijft staren. Hij wiebelt wat van zijn ene voet op zijn andere voet. Dan komt er iemand aangerend die zich verontschuldigt en nog snel een zak uien op de lopende band gooit. Ah, gelukkig, een begeleider.  Dan zal het nu wel opschieten. De man bij de kassa mag de boodschappen inladen, maar krijgt de linnen tas niet geopend. Zijn handen trillen. Ik vraag me af waar deze mannen vandaan komen en wat hun verhaal is. Aan sommige mensen valt zo duidelijk af te lezen dat het geen makkelijk verhaal zal zijn. Wie waren ze als kinderen? Gingen ze ook mee met hun vader en moeder boodschappen doen? Speelden ze met vriendjes en zeurden ze ook om snoep? Kregen ze een kus op de zere plek als ze waren gevallen? Of was de toon toen al gezet?  Ik kijk naar hun haren, piekerig zonder glans. Aan hun blik en trage manier van bewegen te zien gebruiken ze zware medicijnen. Het is alsof ze er niet helemaal zijn, alsof iemand het licht vanbinnen heeft uitgedaan. Misschien moet dat wel om ze tegen zichzelf te beschermen. Het heeft iets vreemds om zo te zien van dichtbij. Dat je als het ware kunt worden 'uitgezet'.

Terwijl de begeleider de man met zijn tas helpt, draait de andere man zich om en kijkt naar mijn kar. Dan zet hij een paar stappen mijn kant op. Ik glimlach en probeer ondertussen een glimp op te vangen van mijn kinderen in de speelhoek. Ik pak wat spullen uit mijn kar en als ik omhoog kom staar ik ineens in het gezicht van de man. Hij houdt mijn kar met één hand vast.
 "Hallo," zeg ik aarzelend. De man zegt niets en zet nog een stapje mijn kant op. Dit voelt toch wat ongemakkelijk. Ik glimlach nog maar eens en kijk om me heen, alsof er niets aan de hand is. De man zet nog een stapje dichterbij. Ik trek mijn wenkbrauwen op en glimlachend probeer ik zijn aandacht te verplaatsen naar de lopende band. "Ben je ook boodschappen aan het doen?" vraag ik. Een diepere vraag zit er even niet in, maar ik hoop er iets mee te doorbreken zodat hij stopt met dichterbij komen. Er verandert niets. Sterker nog, de man zet nog een stapje en staart. En omdat ik iets langer ben dan hij vindt het staren ongeveer plaats op borsthoogte. Ik probeer al kuchend de aandacht van de begeleider te trekken, maar die is veel te druk met de andere man. Nog een stapje.
Zijn gezicht is nu zo dichtbij dat ik zijn adem hoor. Zijn mond hangt open. Ik houd mijn adem in en trek mijn hoofd wat naar achteren. Mijn glimlach voelt geforceerd en ik probeer wanhopig contact te maken met de begeleider. Ik wil weglopen en tegelijk wil ik er niet voor weglopen. Net als ik mijn kar weg wil weg trekken om toch voor een andere kassa te kiezen, duwt de man zijn voorhoofd zachtjes tegen mijn schouder en blijft staan. Ik sta als aan de grond genageld. Wat nu?
Wat doet hij? Vind ik dit nog leuk? Ik hoor zijn ademhaling en voel mijn eigen bonkende hart. "Uhm..kom je even gedag zeggen?" weet ik uit te brengen.
Dan komt hij nog ietsje dichterbij en legt voorzichtig zijn hoofd op mijn schouder. En het is dan dat ik zijn gezicht pas echt zie. Er schemert iets broos door in zijn blik. Als een teken van leven. Naast mijn ongemakkelijke gevoel voel ik ontroering opkomen. Het voelt warm.
Hier sta ik. Met hem. De mensen om ons heen gaan door en kijken niet. Ze staren naar schappen, graaien in karren, doen iets met hun telefoon en maken lawaai. Toch is het stiller dan ooit.

Dan roept de begeleider over zijn schouder dat de man mee moet komen. De man komt traag in beweging. Ik wil 'dag' zeggen en zoek zijn blik, maar als ik in zijn ogen kijk is er niemand meer. Geen herkenning, geen reactie, alleen 'leeg' en 'dof'. Hij draait zich om en schuifelt weg. Vanuit de speelhoek roept iemand: "Mama!" De kassière vraagt of ik een bonuskaart heb. Het is alsof er niets is gebeurd. Zachtjes laat ik even mijn vingers over de lopende band gaan.



                                         (Hans Pruijn: Ontmoeting)


dinsdag 27 januari 2015

Overbuurman

Ik weet dat hij mij ziet als ik in mijn slaapshirt op blote voeten achter een ontsnapt kind aan door de voortuin ren. Ik zie hem als hij in zijn bruine ochtendjas de krant uit de brievenbus pakt.
Ik weet dat hij me ziet als ik over de drempel van de voordeur stap en mijn corrigerende onderjurk naar beneden trek. Ik zie hoe hij zijn stoepje veegt. Ik weet dat hij me ziet als ik 's ochtends luid commanderend drie kinderen de auto in duw. Ik zie hem als hij zijn tuin inspecteert.
Hij ziet mij als ik vloekend de auto weer uitstap en naar binnen ren om de vergeten schooltas te pakken. Ik zie hem zijn dagelijkse wandelingetje maken van de voordeur naar de straat en weer terug.
Ik denk dat hij me wel eens ziet als ik stiekem door de kamer dans.
Ik zie hem om zich heen kijken om te zien of er nog iets gebeurt in de buurt om vervolgens maar weer naar binnen te gaan.
Ik weet dat hij mij ziet als ik bij het raam zit en naar buiten staar. Ik zie zijn silhouet als hij wat gebogen aan zijn eettafel zit.
Ik weet dat hij me ziet als ik (in zijn ogen eindelijk) iets doe aan het onkruid in de voortuin. Ik zie hem als hij voor zijn raam staat en naar buiten staart.

We spreken elkaar aan met 'u' en sturen elkaar ieder jaar een kerstkaart. We begroeten elkaar vriendelijk als we elkaar tegenkomen. Soms zeggen we iets over het weer of over de tuin. En soms nemen we een pakje van de postbode voor elkaar aan. Hij probeert wel eens een praatje met onze kinderen te beginnen die niet reageren of  hij verstaat niet wat ze zeggen. Ik er ongemakkelijk naast.

Laatst kwam ik hem tegen in de supermarkt. Hij keek naar mijn kar. Ik was me bewust van de overvolle kar en het krat bier in mijn andere hand. Hij hield een mandje vast met één potje erin. Ik zei blozend: "Verjaardagsboodschappen." Alsof ik me wilde verontschuldigen. Hij glimlachte met een soort triomfantelijke blik. Alsof hij me liet weten dat hij daar gelukkig niet meer aan deed. Daarna wenste hij me succes. Ik wenste hem ook succes. Waarmee wist ik eigenlijk niet. Terwijl we ieder een ander gangpad kozen, voelde ik spijt.
Ik had hem willen vertellen dat ik de haartjes op zijn hoofd er altijd zo zacht en pluizig uit vind zien als de wind ze laat wapperen. Ik had willen vragen of ik ze misschien even aan mocht raken en hoe het nou is, sinds zijn vrouw een paar jaar geleden overleed. Maar ik wist niet zeker of ik dat mocht vragen. Zou hij zich wel eens eenzaam voelen? Soms als ik hem zo aan tafel zag zitten kreeg ik die indruk. Maar misschien kwam dat door het licht in zijn kamer.  Zou ik mogen vragen of hij gelooft? En waarin dan? En hoe het is om zo oud te zijn? Was hij veranderd? Was hij nog steeds dezelfde als toen? Toen hij nog werkte. Zou hij van al zijn kinderen evenveel houden? En hoe vaak was hij verliefd geweest in zijn leven? Zou hij wel eens aan doodgaan denken?

Toen onze jongste zoon geboren werd, nodigde ik hem uit voor een kraambezoek. Hij antwoordde met een lach dat hij in zijn leven al genoeg baby's had gezien.

Zo door de jaren heen ben ik gesteld geraakt op zijn aanwezigheid. Ook al hebben we elkaar nog nooit écht gesproken. Ik overweeg wel eens om hem uit te nodigen voor een kop koffie. Maar ergens weet ik dat hij daar, net als ik, eigenlijk niet op zit te wachten. Dat wat we hebben is precies goed zoals het is.

Morgen spreken we weer af.  Ik zit bij het raam. Hij staat bij zijn brievenbus.